kindertekeningen analyseren - les 9
- ireneoostveen
- 17 jun 2016
- 3 minuten om te lezen
De les van vandaag was wat je noemt: een les vol kindertekeningen. Tijdens de les lag het hele lokaal er vol mee. Overal waar je keek waren kindertekeningen. Zelf was ik deze les al best snel weg, wegens een afspraak bij de dokter. Maar gelukkig mocht ik meedoen met een ander groepje, zodat ik wel wat op mijn blog kon plaatsen.
Voor deze les had iedereen kindertekeningen meegenomen. Dit mochten kindertekeningen zijn van kinderen uit je stageklas, maar je mocht ook je eigen kindertekeningen van vroeger meenemen.
Je kunt, als je naar deze tekeningen kijkt, de tekeningen onderverdelen in bepaalde stadia. Deze stadia zijn als volgt:
Fase 1: de krabbelfase (0-4 jaar) In deze eerste fase merken de kinderen dat het tekenen met een potlood sporen achterlaat op je papier. Met verschillende materialen zien de kinderen sporen op het papier. Door het gebruik van verschillende kleuren zijn de verschillende sporen beter zichtbaar. Kinderen zijn in deze fase motorisch nog niet zo sterk en kunnen dan ook alleen krabbelen en nog geen echte vormen tekenen. Vandaar ook de naam van deze fase.
Fase 2a: de gecodeerde werkelijkheid (4-8 jaar) In deze tweede fase worden verschillende vormen willekeurig op het vlak geplaatst. Het kind ontwikkelt symbolen voor het weergeven van dingen die uit zijn omgeving komen. Een hoofd met benen (koppoter) bijvoorbeeld, als beeld van een mens. Deze symbolen zijn soort code's voor zijn beelden wat het kind heeft. Kinderen tekenen vooral dingen die zij zelf interessant vinden. Eerst vooral bewegende dingen, maar daarna ook stilstaande dingen zoals huizen en bomen.
Fase 2b: de gecodeerde werkelijkheid (5-10 jaar) Kinderen zien in deze fase in dat het papier een onderkant en een bovenkant heeft. De onderkant wordt gebruikt voor een grondlijn en de bovenkant wordt vaak blauw getekend omdat het lucht moet voorstelling. In deze fase wordt er rekening gehouden met compositie en symbolisch kleurgebruik. Het is niet precies zoals het er werkelijk uitziet maar er wordt naar verwezen. Kinderen tekenen vaak gras als onderlijn en je ziet in deze fase dat kinderen een zonnetje tekenen in een van de bovenhoeken van het papier.
Fase 3: de zichtbare werkelijkheid (10-15 jaar)
In de laatste fase zijn kinderen bezig met natekenen. Ook zijn ze bezig met het overtrekken van voorwerpen of symbolen. Ze maken gebruik van donker en licht, lijnperspectief, vlakken versieren, ruimtesuggestie en vooral veel details.
Bij de eerste opdracht die we deze les maakten, hebben we de tekeningen onderverdeeld in deze stadia.
We hadden de volgende tekeningen uit stadium 1:

Deze tekeningen behoorden volgens ons bij het stadium 2A:

Deze tekeningen behoorden volgens ons bij het stadium 2B:

Helaas had niemand uit onze groep een tekening bij zich uit het derde stadium.
De onderstaande tekening vonden wij erg opvallend. Het kind dat de tekening heeft gemaakt is al 8 jaar en zou dus niet meer in het krabbelstadium moeten zitten volgens de leeftijden die bij de stadia staan aangegeven. Toch heeft het kind onherkenbare dingen gekrast, waardoor de tekening in het eerste stadium past. De leeftijd van het kind en het stadia waar de tekening passen niet bij elkaar.

De volgende opdracht was als volgt:
Koppel de beeldaspecten (we kregen een blad vol beeldaspecten) aan de tekeningen. Op onderstaande foto's is te zien hoe wij daar invulling aan hebben gegeven.









En toen volgde de laatste opdracht van deze les: Bedenk een beeldende opdracht met beeldend probleem, waarbij wordt aangesloten op het beeldend vermogen.
Opdracht :
Een dief heeft alle chocolade uit de supermarkt gestolen. Jij ziet dit gebeuren en probeert hier een foto van te maken, maar dit is erg lastig doordat de dader behoorlijk snel is.
Vorm tweetallen en maak van elkaar een foto waarbij de dader uit beeld rent, niet herkenbaar is maar nog wel te zien is.
Eisen aan de foto: De dader moet zichtbaar zijn, de dader mag niet herkenbaar zijn, de locatie moet zichtbaar zijn.
Beeldend probleem: De dader rent uit beeld en mag niet meer herkenbaar zijn, de locatie moet zichtbaar zijn.
Technisch doel: De leerlingen leren doormiddel van het gebruik van fotografie dat er afsnijding bestaat en dus dat voorwerpen niet altijd in hun geheel zichtbaar hoeven te zijn. Dingen hoeven dus niet per se of in hun geheel of helemaal niet op een foto/tekening te staan, afsnijding is mogelijk.
beeldend doel: Het onderwerp is afgesneden en het beeldaspect is afsnijding.
Deze opdracht hebben wij verzonnen naar aanleiding van de onderstaande tekening, waarbij het kind de verhoudingen 'verwaarsloost' om ervoor te zorgen dat alles op de tekening er in zijn geheel op past. Door het kind kennis te geven van het begrip afsnijding kan dit probleem opgelost worden.

Comments